Concerns genereren kosten, werkmaatschappijen opbrengsten.
Een concern is een onderneming die veelal op meerdere terreinen en in een veelheid van landen actief is. Kenmerkend voor een concern is dat de activiteiten zijn ondergebracht in redelijk zelfstandige ondernemingen, werkmaatschappijen of business units. Die werkmaatschappijen hebben hun eigen strategische en rendementsverantwoordelijkheid. Een concern genereert kosten. Welke opbrengsten daar tegenover staan is minder duidelijk: de winst wordt gemaakt in de werkmaatschappijen. Wat doet het concern om te bereiken dat de winsten van de werkmaatschappijen, na aftrek van de concernkosten, hoger zijn dan wanneer deze werkmaatschappijen zelfstandig zouden zijn of eventueel binnen een ander concern zouden opereren? Een vervelende vraag die veel concerns volgens Van Londen & Cools niet kunnen beantwoorden.
Bron: Londen, H. van & Cools, K. (2002). Vasthouden of loslaten. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Business Contact.
Over de toegevoegde waarde van een concern
Porter heeft als een van de eersten de vraag over wat concernstrategie is en, daarvan afgeleid, de toegevoegde waarde van een concern, fundamenteel aan de orde gesteld. Hij maakt een onderscheid tussen een business-unitstrategie en een concernstrategie. Daarbij constateert hij dat het overgrote deel van strategieonderzoek en theorievorming zich richt op business-unitniveau, maar dat de vraag welke strategie het concern nu moet volgen slechts sporadisch aan de orde komt. Voorafgaand aan zijn onderzoek meende Porter dat veel concerns groeien door overnames hetgeen onterecht bleek: het succes van overnames is uiterst beperkt. Volgens Porter kan een concern via vier mogelijke strategieën zijn bestaansrecht verdedigen:
- via portfoliobeleid;
- via herstructurering;
- via overdracht van kennis;
- via het delen van kosten.
Bron: Porter, M.E. (1987). From competitive advantage to corporate strategy. Harvard Business Review, May-June, 43-59.
Het bestaansrecht van concerns
Concernorganisaties ontlenen volgens Van Londen & Cools hun bestaansrecht niet aan hun omvang, maar aan de mate waarin zij erin slagen om waarde toe te voegen aan de activiteiten waarin zij actief zijn. Zij worden beoordeeld of zij voordelen van samenhang kunnen laten zien. Zo niet, dan ontstaat vanuit de buitenwereld druk tot verandering. Van Londen & Cools geven tevens een voorzet voor een vernieuwd portfolioconcept: concernactiviteiten worden gerangschikt naar de mate van strategische fit die hoog of laag kan worden beoordeeld en naar de mogelijkheden om waarde te scheppen. Onder strategische fit verstaan zij de veronderstelde toegevoegde waarde van het concern. De nieuwe dogs vallen in de categorie lage strategische fit/lage potentie om waarde te scheppen. De nieuwe stars zijn de activiteiten met een hoge strategische fit en een hoog potentieel voor waardeschepping. Interessant zijn natuurlijk de nieuwe cash cows: een lage strategische fit, maar een hoog waardescheppend vermogen. Verkopen aan een onderneming die wel veel waarde kan toevoegen, tegen een goede prijs? Deze attractieve activititeit dus loslaten? En wat te doen met activititeiten met een hoge strategische fit, maar een laag waardecreatiepotentieel (de nieuwe question marks)? Dat zijn vaak de activiteiten waar het concern groot mee is geworden. Van Londen & Cools geven aan dat een verdere verdieping in de elementen van toegevoegde waarde van concerns antwoord kunnen bieden.
Bron: Londen, H. van & Cools, K. (2002). Vasthouden of loslaten. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Business Contact.