- kwantitatieve groei: toename producten in aantal en heterogeniteit, toename markten in aantal en heterogeniteit en of toename geografische plaatsen in aantal en heterogeniteit;
- kwalitatieve groei: toename in functies, dus van deskundigheidsgebieden en toename in complexiteit door een toenemende interdependentie tussen de diverse functies;
- veranderlijkheid in de omgeving: mate van stabilisatie of veranderlijkheid en duurzaamheid of tijdelijkheid van activiteiten;
- filosofie van de topleiding en historie van de organisatie met betrekking tot delegatie en decentralisatie;
- technologie bij de uitvoering;
- geografisch noodzakelijke plaats en tijd van leiding en uitvoering;
- politiek-geografische factoren;
- bekwaamheid leidinggevend en uitvoerend kader;
- soort functie en soort beslissingsgebied;
- economische toestand van de organisatie.
bron: Keuning, D. & Eppink, D.J. (2004). Management & Organisatie - Theorie en toepassing. Groningen: Stenfert Kroese.