- De overlap bij de bestuurder en adviseur: beiden zijn gericht op het functioneren van organisaties;
- Onafhankelijkheid van de adviseur: de mate van distantie tussen cliënt en adviseur wordt primair bepaald door de problematiek en de situatie;
- De manoeuvreerruimte (materiaal en rol doseren, opdrachtgever neemt de besluiten) van de adviseur wordt bepaald door eerder genomen beslissingen van het management. Een te kritische benadering van concrete adviesvragen stelt indirect de competentie van de opdrachtgever ter discussie;
- Wettelijke en politieke uitspraken bepalen de mogelijkheden tot optimaal organisatieontwerp. De professionaliteit van het adviseren zit in het manoeuvreren binnen de gegeven context en niet in het hard opponeren tegen die context;
- Het resultaat van de confrontatie van verschillende opvattingen van bestuurder en adviseur over het fenomeen samenwerken bepaalt de keuze van methode en aanpak van de adviseur. Stijl en taalgebruik zijn bepalender dan de voorkeur voor methodiek;
De mate waarin het adviesproces gekenmerkt wordt door ‘gelijk hebben’ of ‘gelijk krijgen’ dwingt de adviseur tot diplomatiek manoeuvreren;De paradox in de adviesrelatie: wederzijdse afhankelijkheid tussen adviseur en geadviseerde. De geadviseerde wil enige persoonlijke veiligheid zekerstellen (en de regie niet uit handen geven) terwijl de adviseur als professional erkent wil worden.
Bron: Otto, M.M. (1988). Organisatieadviseur: tussen strateeg en uitzendkracht. M&O, 42(6), 419-429.